Metalen kistje met herinneringen

Als laatste pak ik het leren etui van tafel. Zoals altijd ruik ik er even aan. De geur van leer en tabak doet me denken aan vroeger, aan mijn vader. Ik open de etui en het pakje shag, haal er een vloeitje uit, een pluk shag, stop het etui met een handigheidje onder mijn oksel en draai nu met beide handen een sigaret. Terwijl ik hiermee bezig ben, kijk ik even door de kamer. “Alles is weer netjes aan kant, Wim,” mompel ik zachtjes tegen mezelf, “Moeders zou trots op je zijn.” Ik steek de sigaret achter mijn oor en het etui werp ik voorzichtig op tafel.

Ik loop de deur uit, door mijn voortuin waar de kabouters naar de straat kijken. Mijn voortuin is netjes bijgehouden, geen spoortje onkruid tussen de kabouters en de molen waarvan de wieken echt draaien. Ik sta nu op de stoep, kijk naar mijn huis. Het glimmende huisnummer 21. De spierwitte vitrage. De houten driehoek met kunstlampjes op de vensterbank en daarnaast de houten gans met de blauwe strik om de hals.

Zoals elke zondag ga ik naar het buurthuis “De Samaritaan” aan het eind van mijn straat. Ze kennen me daar goed. Ik wil geen voorzitter zijn, zoals ze vaak gevraagd hebben, maar draag op mijn eigen manier een steentje bij. Zoals op zondag, het klaarmaken van de zaal voor de bingo. Het zit in mijn systeem en het breekt de eenzaamheid. Terwijl ik hieraan denk, kijk ik naar het huis van Ineke, nummer 23.

Toen mijn moeder vijf jaar geleden overleed, kwam zij geregeld langs om me te helpen. Ik vond het heerlijk om iemand in huis te hebben waar ik mee kon kletsen. Om even mee te zitten, een kopje koffie mee te drinken. Sinds Ineke twee maanden geleden was komen te vallen, heb ik haar niet meer gezien. Ik durf niet. Ik zou het graag willen, ik mis haar gezelschap enorm. Maar ik durf gewoonweg niet aan te bellen.

Even zucht ik diep, strijk mijn bruine spencer glad en voel of het boordje van mijn geruite overhemd er netjes onderuit steekt. “Wat zou ze nu doen, zou ze die lieve glimlach nog hebben?”. Nog een zucht en vervolgens zet ik de pas erin en loop richting het buurthuis.

Ik ben nu aan het eind van de straat en wil rechtsaf, het hekje door waar het kiezelpad is naar de ingang van het buurthuis. Net op het moment dat ik het stalen hek wil openen, zie ik naast het hek het verweerde, metalen kistje liggen. Niet erg groot. Een klein, roze slotje versiert de voorkant. Ik pak het op en rommel aan het al verroeste, broze slot dat hierdoor makkelijk openspringt. Zonder enige kracht open ik met mijn altijd wat bibberende handen voorzichtig het kistje.

In het kistje ligt een stapel papieren. Het zijn allemaal brieven. Ik blader er wat doorheen. Elke envelop heeft een roze randje. Onderaan de stapel met de al vergeelde enveloppen bevinden zich ook een stapel foto’s. Ik kijk nu wat om me heen. Ik draai me om en leun met mijn achterste tegen het koude metaal van het tuinhek. Nu kijk ik even naar de strakblauwe lucht, de zon, en voel de frisse bries gemoedelijk over mijn hoofd strijken.

Ik pak een foto en zie daar de jonge vrouw in een klassieke lichte jurk. Oogverblindend mooi is zij. In de ene hand heeft zij een klein boeket met rozen. In de andere hand een witte, stoffen paraplu. Ze leunt daar een beetje op. Ik kijk naar haar lieflijke gezicht, de fonkelende ogen. Bijna ondeugend. De kriebels in mijn maagstreek komen weer omhoog. Ik breng de foto dichterbij, sluit mijn ogen en druk het papier tegen mijn neus. Een zoete lucht, een parfum. Ik open mijn ogen niet. In mijn hoofd komen de beelden weer.

De dagen in het park bij het meer. De geur van het net gemaaide gras, de rieten picknickmand op het rood-wit geblokte kleed. Hoe zij daar zat. De benen opzij, de altijd fraaie lichtblauwe jurk netjes haar benen bedekkend. Op één arm steunend, terwijl haar andere hand het glas vasthield. Ik zag bijna het condens weer op het glas. Maar ook de fijne zweetdruppeltjes op haar neus. Zij moest altijd zo lachen om me. Ik was altijd zo energiek, zo druk. Ook op zo’n warme zomerse dag. “Uitslover”, zei ze dan met een plagerig lachje. Lenig, want ik zat op de gymnastiekvereniging en liet op zo’n middag als deze maar al te graag mijn radslag en andere capriolen zien. “Let op”, zei ik. En maakte een koprol richting het kleed waar zij op zat. En precies uitgemeten kwam ik voor haar terecht. “En daar ben ik weer, lief”, zei ik grappend. Zij legde dan een hand om mijn hals en kuste me zacht: “Je bent lief, Wim. Veel te lief”.

Ik moet daar nog vaak aan denken. Ik mis haar, veertig jaar later doet het nog steeds pijn. Ik had voor haar moeten kiezen, toch? De eenzaamheid van al die jaren, die hand, die kus. Die blik in haar ogen. Het bij haar zijn, dat gevoel. Maar ik kon mijn moeder niet aan haar lot overlaten. Niet nadat mijn vader…

Nu open ik mijn ogen. Mijn buik rommelt meer dan gewoonlijk. Rusteloos staar ik naar het open blik dat ik

stevig in mijn handen heb en leg voorzichtig de foto terug. Terwijl ik het blik sluit, valt de sigaret achter mijn oor op de grond. Even staar ik naar de sigaret, vervolgens naar het pad en de deur van het buurthuis. Mijn hand beweegt weer naar het hek en houdt de klink vast. Met het koude, harde metaal in mijn hand, twijfel ik. Duw de klink naar beneden, maar sluit het hek tegelijkertijd weer. Ik druk het metalen kistje nu met beide handen stevig tegen mijn borst. Draai me om en loop met grote passen terug de straat in. Open het hek, loop zelfverzekerd naar de voordeur, veeg die ene traan uit mijn ooghoek. En terwijl ik naar het huisnummer kijk met nummer 23, bel ik aan.

Wim is een man van 60, geboren in een volksbuurt. Nooit getrouwd geweest, maar altijd bij zijn moeder gewoond en voor haar gezorgd.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *